Übersetzungen für „stammland“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

sta·me·len <stamelde, h. gestameld> [stamələ(n)] VERB trans

stamelen

stammeln

stamelen (het eerste spreken van kind)

lallen

hij stamelde van woede

er stammelte vor Wut

stam·gast <stamgast|en> [stɑmɣɑst] SUBST m

stamgast

Stammgast m

gras·land [ɣrɑslɑnt] SUBST nt geen Pl

grasland

Grasland nt

grasland

Grasboden m

grasland (weide)

Weide f

grasland (weide)

Weideland nt

laag·land <laagland|en> [laxlɑnt] SUBST nt

1. laagland (laag gelegen land):

laagland

Niederung f

laagland

Flachland nt

2. laagland aardr. (tot 200 meter boven zeeniveau):

laagland

Tiefland nt

Saar·land [saːrlɑnd] SUBST nt geen Pl

Saarland

Saarland nt

Thai·land [tajlɑnd] SUBST nt geen Pl

Thailand

Thailiand nt

zaai·land <zaailand|en> [zajlɑnt] SUBST nt

zaailand

Saatfeld nt

stam·moe·der <stammoeder|s> [stɑmudər] SUBST f

stammoeder

Stammmutter f

stammoeder

Urahnin f