Übersetzungen für „trekster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

wreek·ster SUBST f

wreekster weibliche Form von wreker

Siehe auch: wreker

wre·ker <wreker|s> [vrekər] SUBST m

wreker

Rächer m

trek·veer <trek|veren> [trɛkfer] SUBST f

trekveer

Zugfeder f

spreek·ster SUBST f

spreekster weibliche Form von spreker

Siehe auch: spreker

spre·ker <spreker|s> [sprekər] SUBST m

1. spreker:

spreker (redenaar)

Redner m

spreker (woordvoerder)

Sprecher m

één van de voorgaande sprekers

einer der Vorredner

2. spreker (taal, dialect):

spreker

Sprecher m

de sprekers van dit dialect

die Sprecher dieses Dialekts

trek·pleis·ter <trekpleister|s> [trɛkplɛistər] SUBST f

1. trekpleister (attractie):

trekpleister

Attraktion f

2. trekpleister med. (blaartrekkende pleister):

trekpleister

Ziehpflaster nt

trekpleister

Zugpflaster nt

uit·breek·ster SUBST f

uitbreekster weibliche Form von uitbreker

Siehe auch: uitbreker

uit·bre·ker <uitbreker|s> [œydbrekər] SUBST m

uitbreker

Ausbrecher m

in·breek·ster SUBST f

inbreekster weibliche Form von inbreker

Siehe auch: inbreker

in·bre·ker <inbreker|s> [ɪmbrekər] SUBST m

inbreker

Einbrecher m

steun·trek·ster SUBST f

steuntrekster weibliche Form von steuntrekker

Siehe auch: steuntrekker

steun·trek·ker <steuntrekker|s> [støntrɛkər] SUBST m

steuntrekker

Unterstützungsempfänger m

steuntrekker (bijstand)

Sozialhilfeempfänger m

echt·breek·ster SUBST f

echtbreekster weibliche Form von echtbreker

Siehe auch: echtbreker

echt·bre·ker <echtbreker|s> [ɛxtbrekər] SUBST m

echtbreker

Ehebrecher m

be·zoek·ster SUBST f

bezoekster weibliche Form von bezoeker

Siehe auch: bezoeker

be·zoe·ker <bezoeker|s> [bəzukər] SUBST m

bezoeker

Besucher m

trek·vast·heid [trɛkfɑsthɛit] SUBST f geen Pl

trekvastheid

Zugfestigkeit f

eed·breek·ster SUBST f

eedbreekster weibliche Form von eedbreker

Siehe auch: eedbreker

eed·bre·ker <eedbreker|s> [edbrekər] SUBST m

eedbreker

Eidbrüchige(r) m

trek·vo·gel <trekvogel|s> [trɛkfoɣəl] SUBST m (dier)

trekvogel

Zugvogel m

schol·ek·ster <scholekster|s> [sxɔlɛkstər] SUBST f

scholekster

Austernfischer m

trek·schuit <trekschuit|en> [trɛksxœyt] SUBST f

trekschuit

Treckschute f

trek·king <trekking|en> [trɛkɪŋ] SUBST f

1. trekking (het trekken, getrokken worden):

trekking

Ziehen nt

2. trekking (uitloting):

trekking

Ziehung f

3. trekking (samentrekking van een spier):

trekking

Zuckung f

trek·haak <trek|haken> [trɛkhak] SUBST m

trekhaak

Zughaken m

trekhaak AUTO

Anhängekupplung f

goud·zoek·ster SUBST f

goudzoekster weibliche Form von goudzoeker

Siehe auch: goudzoeker

goud·zoe·ker <goudzoeker|s> [ɣɑutsukər] SUBST m

goudzoeker

Goldgräber m

goudzoeker

Goldsucher m

trei·te·raar·ster SUBST f

treiteraarster weibliche Form von treiteraar

Siehe auch: treiteraar

trei·te·raar <treiteraar|s> [trɛitərar] SUBST m

treiteraar

Quälgeist m

treiteraar

Plagegeist m

treu·ze·laar·ster SUBST f

treuzelaarster weibliche Form von treuzelaar

Siehe auch: treuzelaar

treu·ze·laar <treuzelaar|s> [trøzəlar] SUBST m

treuzelaar

Trödler m ugs

treuzelaar (man)

Trödelfritze m ugs

treuzelaar (vrouw)

Trödelliese f ugs