Niederländisch » Deutsch

op·pot·ten <potte op, h. opgepot> [ɔpɔtə(n)] VERB trans (sparen)

room·bo·ter [rombotər] SUBST f geen Pl

op·poet·sen <poetste op, h. opgepoetst> [ɔputsə(n)] VERB trans

1. oppoetsen (opknappen):

2. oppoetsen übtr (verfraaien):

zo·pen VERB

zopen 3. Pers Pl Imperf van zuipen

Siehe auch: zuipen

zui·pen <zoop, h. gezopen> [zœypə(n)] VERB trans

op·pom·pen <pompte op, h. opgepompt> [ɔpɔmpə(n)] VERB trans

1. oppompen (volpompen met lucht):

aufpusten ugs

2. oppompen (in de hoogte pompen):

op·po·nent <opponent|en> [ɔponɛnt] SUBST m

op·por·ren <porde op, h. opgepord> [ɔpɔrə(n)] VERB trans

aan·po·ten2 <pootte aan, h. aangepoot> [ampotə(n)] VERB trans (poten om de voorraad te vermeerderen)

ge·spo·ten VERB

gespoten volt. deelw. van spuiten¹, spuiten²

Siehe auch: spuiten , spuiten

spui·ten2 <spoot, i. gespoten> [spœytə(n)] VERB intr (naar buiten geperst worden)

ver·po·ten <verpootte, h. verpoot> VERB trans

verpoten → verplanten

Siehe auch: verplanten

ver·plan·ten <verplantte, h. verplant> [vərplɑntə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski