Niederländisch » Deutsch

han·dels·brief <handels|brieven> [hɑndəlzbrif] SUBST m

bak·kers·be·drijf <bakkers|bedrijven> [bɑkərzbədrɛɪf] SUBST nt

aan·ne·mers·be·drijf <aannemers|bedrijven> [anemərzbədrɛɪf] SUBST nt

schil·ders·be·drijf <schildersbe|drijven> [sxɪldərzbədrɛif] SUBST nt

1. schildersbedrijf (vak van huisschilder):

2. schildersbedrijf (firma):

land·bouw·be·drijf <landbouwbe|drijven> [lɑndbɑubədrɛif] SUBST nt

han·dels·be·lang <handelsbelang|en> [hɑndəlzbəlɑŋ] SUBST nt

nuts·be·drijf <nutsbe|drijven> [nʏtsbədrɛif] SUBST nt

een·mans·be·drijf SUBST nt

eenmansbedrijf → eenmanszaak

Siehe auch: eenmanszaak

een·mans·zaak <eenmans|zaken> [emɑnsak] SUBST f

wan·be·drijf <wan|bedrijven> [wɑmbədrɛɪf] SUBST nt belg

ho·re·ca·be·drijf <horeca|bedrijven> [horekabədrɛɪf] SUBST nt

bos·be·drijf <bos|bedrijven> [bɔzbədrɛɪf] SUBST nt

han·dels·bank <handelsbank|en> [hɑndəlzbɑŋk] SUBST f

klein·be·drijf [klɛimbədrɛif] SUBST nt geen Pl

boe·ren·be·drijf <boerenbe|drijven> [burə(n)bədrɛif] SUBST nt

con·ti·nu·be·drijf <continube|drijven> [kɔntinybədrɛif] SUBST nt

1. continubedrijf (bedrijf):

2. continubedrijf (werkwijze):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski