Niederländisch » Deutsch

hoog·ge·leerd [hoxəlert] ADJ

uit·ge·lei·de [œytxəlɛidə]

vrij·ge·lei·de <vrijgeleide|n, vrijgeleide|s> [vrɛiɣəlɛidə] SUBST nt

1. vrijgeleide gesch.:

2. vrijgeleide (vrije doortocht, aftocht):

freie(s) Geleit nt

hoog·heid <hoog|heden> [hoxhɛit] SUBST f

1. hoogheid (hoge staat, aanzien):

2. hoogheid (aanspreektitel van vorsten en prinsen):

Hoheit f

hoog·lo·pend [hoxlopənt] ADJ

hoog·te·lijn <hoogtelijn|en> [hoxtəlɛin] SUBST f

1. hoogtelijn wisk.:

Höhe f

2. hoogtelijn (niveaulijn):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski