Niederländisch » Deutsch

kraak·hel·der [krakhɛldər] ADJ

saai·heid [sajhɛɪt] SUBST f geen Pl

taai·heid <taai|heden> [tajhɛɪt] SUBST f

1. taaiheid (vaste stoffen, voorwerpen):

2. taaiheid (dik vloeibaar zijn):

3. taaiheid (uithoudingsvermogen):

4. taaiheid (het vervelend zijn):

kraam·bed [krambɛt] SUBST nt geen Pl

kraai·en <kraaide, h. gekraaid> [krajə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski