Übersetzungen für „levensduurte“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

le·vens·duur [levənzdyr] SUBST m geen Pl

levensduur

Lebensdauer f

met een [o. van] korte/lange levensduur

kurz-/langlebig

de te verwachten levensduur

die Lebenserwartung

le·vens·lust [levənslʏst] SUBST m geen Pl

1. levenslust (verlangen om te blijven leven):

levenslust

Lebenswille m

2. levenslust (opgewektheid):

levenslust

Lebenslust f

le·vens·dag <levensdag|en> [levə(n)zdɑx] SUBST m

de rest van zijn levensdagen ergens slijten

den Rest seiner Tage irgendwo verbringen

van zijn levensdagen niet

nie im Leben

le·vens·doel <levensdoel|en> [levə(n)zdul] SUBST nt

levensdoel

Lebensziel nt

levensdoel

Lebenszweck m

le·vens·moe [levənsmu] ADJ

levensmoe

lebensmüde

levensmoe (sterker)

lebensüberdrüssig

le·vens·zat ADJ

levenszat → levensmoe

Siehe auch: levensmoe

le·vens·moe [levənsmu] ADJ

levensmoe

lebensmüde

levensmoe (sterker)

lebensüberdrüssig

le·vens·echt [levənsɛxt] ADJ

levensecht

lebensecht

le·vens·fa·se <levensfase|s, levensfase|n> [levə(n)sfazə] SUBST f

levensfase

Lebensphase f

le·vens·jaar <levens|jaren> [levənsjar] SUBST nt

levensjaar

Lebensjahr nt

le·vens·werk [levənswɛrk] SUBST nt geen Pl

levenswerk

Lebenswerk nt

le·vens·groot¹ [levənsxrot] ADJ

1. levensgroot (op natuurlijke grootte):

levensgroot

lebensgroß

2. levensgroot (zeer groot):

levensgroot

riesengroß

een levensgroot probleem

ein riesengroßes Problem

le·vens·licht [levənslɪxt] SUBST nt geen Pl

levenslicht

Lebenslicht nt

het levenslicht aanschouwen

das Licht der Welt erblicken