Niederländisch » Deutsch

ont·groei·en <ontgroeide, i. ontgroeid> [ɔntxrujə(n)] VERB intr

ont·gin·ning <ontginning|en> [ɔntxɪnɪŋ] SUBST f

1. ontginning (exploitatie):

Abbau m

ont·ei·ge·ning <onteigening|en> [ɔntɛiɣənɪŋ] SUBST f

ont·wa·pe·ning [ɔntwapənɪŋ] SUBST f geen Pl

1. ontwapening (het ontwapend worden):

2. ontwapening (afschaffing van de bewapening):

ont·goo·che·ling <ontgoocheling|en> [ɔntxoxəlɪŋ] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski