Übersetzungen für „onthaasting“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ont·las·ting [ɔntlɑstɪŋ] SUBST f geen Pl

1. ontlasting (uitwerpselen):

ontlasting

Stuhlgang m

ontlasting med.

Stuhl m

2. ontlasting ((gedeeltelijke) vrijstelling):

ontlasting

Entlastung f

3. ontlasting übtr:

ontlasting (verlichting van last)

Entlastung f

ontlasting (psychisch)

Erleichterung f

ont·hef·fing <ontheffing|en> [ɔnthɛfɪŋ] SUBST f

1. ontheffing (vrijstelling):

ontheffing

Befreiung f

ontheffing van belastingplicht

die Steuerbefreiung

2. ontheffing form (ontslag):

ontheffing

Enthebung f

3. ontheffing (ontzegging):

ontheffing

Entbindung f

ont·hul·ling <onthulling|en> [ɔnthʏlɪŋ] SUBST f

onthulling

Enthüllung f

ont·hou·ding <onthouding|en> [ɔnthɑudɪŋ] SUBST f

1. onthouding (het niet-deelnemen):

onthouding

Verzicht m

2. onthouding (blanco stem):

onthouding

Enthaltung f

onthouding

Stimmenthaltung f

3. onthouding (spijs, drank, geslachtsverkeer):

onthouding

Enthaltsamkeit f

onthouding

Abstinenz f

in seksuele onthouding leven

sexuell enthaltsam sein

ont·moe·ting <ontmoeting|en> [ɔntmutɪŋ] SUBST f (ook sport en spel)

ontmoeting

Treffen nt

ontmoeting

Begegnung f

een toevallige ontmoeting

eine zufällige Begegnung

ont·zet·ting <ontzetting|en> [ɔntsɛtɪŋ] SUBST f

1. ontzetting:

ontzetting (ontwrichting)

Zerrüttung f

ontzetting (gewricht)

Verrenkung f

2. ontzetting:

ontzetting (ontneming van een ambt, recht)

Absetzung f

ontzetting (ontneming van een ambt, recht)

Enthebung f form

ontzetting (recht)

Aberkennung f

3. ontzetting (bevrijding):

ontzetting

Befreiung f

ontzetting mil.

Entsatz m

4. ontzetting (schrik):

ontzetting

Entsetzen nt

ontzetting

Bestürzung f

ont·slui·ting <ontsluiting|en> [ɔntslœytɪŋ] SUBST f

1. ontsluiting (het ontsluiten):

ontsluiting

Erschließung f

ontsluiting

Aufschließen nt

ontsluiting

Öffnung f

2. ontsluiting (baarmoedermond):

ontsluiting

Eröffnungsperiode f

ont·smet·ting <ontsmetting|en> [ɔntsmɛtɪŋ] SUBST f

ontsmetting

Desinfektion f

bron·be·las·ting <bronbelasting|en> [brɔmbəlɑstɪŋ] SUBST f

bronbelasting

Besteuerung f an der Quelle

bronbelasting

Quellensteuer f

loon·be·las·ting <loonbelasting|en> [lombəlɑstɪŋ] SUBST f

loonbelasting

Lohnsteuer f

ont·wrich·ting <ontwrichting|en> [ɔntwrɪxtɪŋ] SUBST f

1. ontwrichting (desorganisatie):

ontwrichting

Zerrüttung f

duurzame ontwrichting van het huwelijk

Zerrüttung der Ehe

2. ontwrichting (ledematen):

ontwrichting

Verrenkung f

ontwrichting

Ausrenkung f

om·zet·be·las·ting <omzetbelasting|en> [ɔmzɛdbəlɑstɪŋ] SUBST f

omzetbelasting

Umsatzsteuer f

ont·ha·ren <onthaarde, h. onthaard> [ɔntharə(n)] VERB trans

1. ontharen (lichaamsdelen):

ontharen

enthaaren

2. ontharen (leerbereiding):

ontharen

narben

ont·ha·len <onthaalde, h. onthaald> [ɔnthalə(n)] VERB trans

1. onthalen (ontvangen als gast):

onthalen

aufnehmen

onthalen

empfangen

iem vorstelijk onthalen

jdn königlich empfangen

2. onthalen (trakteren):

onthalen

bewirten

de schoolkinderen onthalen op limonade

die Schulkinder mit Limonade bewirten

3. onthalen übtr (vergasten op):

onthalen

traktieren

iem op een pak slaag onthalen iron

jdn mit Schlägen traktieren

ont·hutst [ɔnthʏtst] ADJ

onthutst

bestürzt

onthutst

betroffen

be·las·ting <belasting|en> [bəlɑstɪŋ] SUBST f

1. belasting (druk door een last):

belasting

Belastung f

belasting

Druck m

2. belasting (psychische druk):

belasting

Belastung f

belasting

Anforderung f

3. belasting (verplichte bijdrage aan de staatskas):

belasting

Steuer f

belasting

Abgabe f

belasting heffen

Steuern erheben

in de belasting aangeslagen worden

veranlagt werden

4. belasting (dienst):

belasting

Steuerbehörde f

belasting

Finanzamt nt

5. belasting (genetica):

belasting

Belastung f