Niederländisch » Deutsch

oos·ter·bu·ren [ostərbyrə(n)] SUBST Pl

ach·ter·buurt <achterbuurt|en> [ɑxtərbyrt] SUBST f

zui·der·buur <zuider|buren> [zœydərbyr] SUBST m

bo·ven·buur <boven|buren> [bovə(n)byr] SUBST m

oos·ters [ostərs] ADJ

oos·te·lijk <oostelijke, oostelijker, oostelijkst> [ostələk] ADJ

oos·ten·wind <oostenwind|en> [ostə(n)wɪnt] SUBST m

Oos·ten·rij·ker <Oostenrijker|s> [ostə(n)rɛikər] SUBST m

oost·kust <oostkust|en> [ostkʏst] SUBST f

oos·ten [ostə(n)] SUBST nt geen Pl

2. oosten (deel van een plaats, land, horizon):

Osten m

3. oosten (deel van de wereld):

Osten m

roos·te·ren1 <roosterde, h. geroosterd> [rostərə(n)] VERB intr (gebraden, gezengd, geroosterd worden)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski