Niederländisch » Deutsch

kust·strook <kust|stroken> [kʏstrok] SUBST f

in·haal·strook <inhaal|stroken> [ɪnhalstrok] SUBST f

pons·strook <pons|stroken> [pɔnstrok] SUBST f

groen·strook <groen|stroken> [ɣrunstrok] SUBST f

2. groenstrook (middenberm):

in·voeg·strook <invoeg|stroken> [ɪnvuxstrok] SUBST f

mid·den·strook <midden|stroken> [mɪdə(n)strok] SUBST f

op·stel·len1 <stelde op, h. opgesteld> [ɔpstɛlə(n)] VERB trans

1. opstellen (een plaats geven):

op·stel·ling <opstelling|en> [ɔpstɛlɪŋ] SUBST f

1. opstelling (plaatsing):

2. opstelling (standpuntbepaling):

3. opstelling SPORT:

4. opstelling (geschrift):

kruip·strook SUBST f

kruipstrook → kruipspoor

Siehe auch: kruipspoor

kruip·spoor <kruip|sporen> [krœypspor] SUBST nt

rij·strook <rij|stroken> [rɛistrok] SUBST f

film·strook <film|stroken> [fɪləmstrok] SUBST f

vlucht·strook <vlucht|stroken> [vlʏxtstrok] SUBST f

uit·rij·strook <uitrij|stroken> [œytrɛistrok] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski