Niederländisch » Deutsch

le·vens·mid·de·len [levənsmɪdələ(n)] SUBST Pl

mid·de·len1 <middelde, h. gemiddeld> [mɪdələ(n)] VERB intr (bemiddelen)

be·mid·de·len2 <bemiddelde, h. bemiddeld> [bəmɪdələ(n)] VERB intr (tussenbeide komen)

geld·mid·de·len [ɣɛltmɪdələ(n)] SUBST Pl

1. geldmiddelen (inkomsten):

2. geldmiddelen (toestand van de geldzaken):

rijks·mu·se·um <rijksmuseum|s, rijksmu|sea> [rɛiksmyzejʏm] SUBST nt

rijks·we·ge [rɛiksweɣə]

rijks·dienst <rijksdienst|en> [rɛiksdinst] SUBST m

1. rijksdienst (dienst bij het Rijk):

2. rijksdienst (door het Rijk verzorgde dienst):

rijks·bij·dra·ge <rijksbijdrage|n> [rɛɪksbɛɪdraɣə] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski