Niederländisch » Deutsch

bron·wa·ter <bronwater|en> [brɔnwatər] SUBST nt

zee·wa·ter [zewatər] SUBST nt geen Pl

koel·wa·ter [kulwatər] SUBST nt geen Pl

ro·zen·bot·tel <rozenbottel|s> [rozə(n)bɔtəl] SUBST f

bin·nen·wa·ter <binnenwater|en> [bɪnə(n)watər] SUBST nt

ro·zen·geur [rozə(n)ɣør] SUBST m geen Pl

kraan·wa·ter [kranwatər] SUBST nt geen Pl

hoog·wa·ter [hoxwatər] SUBST nt geen Pl

1. hoogwater (ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is):

2. hoogwater (hoge waterstand):

3. hoogwater (hevige aandrang tot urineren):

bleek·wa·ter [blekwatər] SUBST nt geen Pl

grond·wa·ter [ɣrɔntwatər] SUBST nt geen Pl

ro·zen·krans <rozenkrans|en> [rozə(n)krɑns] SUBST m

wij·wa·ter [wɛiwatər] SUBST nt geen Pl

laag·wa·ter [laxwatər] SUBST nt geen Pl

vaar·wa·ter <vaarwater|s, vaarwater|en> [varwatər] SUBST nt

sloot·wa·ter [slotwatər] SUBST nt geen Pl

1. slootwater (water uit een sloot):

trübe(s) Wasser nt

2. slootwater übtr:

Brühe f

af·val·wa·ter [ɑfɑlwatər] SUBST nt geen Pl

drink·wa·ter [drɪŋkwatər] SUBST nt geen Pl

spuit·wa·ter [spœytwatər] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski