Übersetzungen für „wegtakelen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈweg·tre·ten¹ VERB intr unreg

1. wegtreten:

wegtreten

(een stapje) achteruitgaan

2. wegtreten MILIT:

wegtreten

inrukken

weg(ge)treten!

ingerukt, mars!

(geistig) weggetreten ugs übtr

afwezig (met zijn gedachten)

(geistig) weggetreten ugs übtr

er niet bij (met zijn hoofd)

ˈweg·fal·len VERB intr unreg

wegfallen

wegvallen

wegfallen

vervallen

ˈweg·ho·len VERB trans ugs

wegholen

weghalen

wegholen

afhalen

sich Dat eine Krankheit wegholen ugs

een ziekte oplopen

Ten·ˈta·kel <Tentakels, Tentakel> [tɛnˈtaːkl̩] SUBST m nt nt meist Pl

Tentakel

tentakel

Tentakel

vangarm

ˈweg·steh·len VERB refl unreg (verschwinden)

wegstehlen

wegsluipen

ˈweg·stel·len VERB trans

wegstellen

wegzetten

kra·ˈkee·len [kraˈkeːlən] VERB intr ugs abw

krakeelen

krakelen

krakeelen

kijven

Spek·ˈta·kel¹ <Spektakels, Spektakel> [ʃpɛkˈtaːkl̩] SUBST m meist Sg

1. Spektakel ugs (Lärm):

Spektakel

lawaai nt

Spektakel

spektakel nt

Spektakel

kabaal nt

2. Spektakel ugs (Ärger):

Spektakel

ruzie

Spektakel

spektakel nt

Spektakel

getier nt

Spektakel

herrie

be·ˈsee·len [bəˈzeːlən] VERB trans

beseelen

bezielen

beseelen

leven inblazen

er·ˈzie·len [-ˈ͜tsiːlən] VERB trans (erreichen)

erzielen

behalen

erzielen

bereiken

Erfolge erzielen

successen behalen [o. boeken]

Wirkung erzielen

effect bereiken [o. sorteren]

Kra·ke·ˈlei <Krakelei, Krakeleien> [krakəˈl͜ai ] SUBST f ugs

Krakelei

gekrabbel nt

Krakelei

hanenpoten

be·ˈspie·len VERB trans

bespielen

bespelen