Niederländisch » Deutsch

af·ge·leefd [ɑfxəleft] ADJ

1. afgeleefd (oud en zwak):

afgeleefd form

2. afgeleefd (versleten):

af·ge·pei·gerd [ɑfxəpɛiɣərt] ADJ

af·ge·me·ten [ɑfxəmetə(n)] ADJ

1. afgemeten (in de juiste maat afgepast):

2. afgemeten (stijf; voorzichtig):

af·ge·stu·deer·de <afgestudeerde|n> [ɑfxəstyderdə] SUBST m en f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski