Übersetzungen für „afhoudend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

af·hou·den <hield af, h. afgehouden> [ɑfhɑudə(n)] VERB trans

1. afhouden SPORT:

afhouden (verwijderd houden)

fernhalten

afhouden (weerhouden)

abhalten

afhouden (weerhouden)

sperren

afhouden (ogen)

abwenden

zijn handen niet van iets/iem kunnen afhouden ugs

die Finger nicht von etw/jdm lassen können

hij laat zich niet zo gemakkelijk daarvan afhouden

er lässt sich nicht so leicht davon abhalten

de ogen niet kunnen afhouden van haar

die Augen nicht von ihr abwenden können

iem van zich afhouden

sich Dat jdn vom Leibe halten

iem van zijn werk afhouden übtr

jdn von der Arbeit abhalten

jongeren van de straat afhouden

Jugendliche von der Straße holen

afhouden! SPORT

gesperrt!

2. afhouden (aftrekken, inhouden):

afhouden

abziehen

(een) voorschot afhouden

einen Vorschuss abziehen

aan·hou·dend [anhɑudənt] ADJ

aanhoudend

andauernd

aanhoudend

ständig

de lang aanhoudende vorst

der Dauerfrost

aanhoudend wisselvallig weer (weerbericht)

weiterhin unbeständig

be·hou·dend <behoudende, behoudender, behoudendst> [bəhɑudənt] ADJ

behoudend

konservativ

vast·hou·dend [vɑsthɑudənt] ADJ

vasthoudend

beharrlich

vasthoudend

hartnäckig

kalk·hou·dend [kɑlkhɑudənt] ADJ

kalkhoudend

kalk(halt)ig

kalkhoudend

kalkig

de kalkhoudende bodem

der Kalkboden

proef·hou·dend [prufhɑudənt] ADJ

proefhoudend

erprobt

proefhoudend

bewährt

het is proefhoudend gebleken

es hat sich bewährt

af·hol·len <holde af, i. afgehold> [ɑfhɔlə(n)] VERB intr

afhollen

hinunterrennen

be·hou·den¹ [bəhɑudə(n)] ADJ

behouden

wohlbehalten

behouden

unversehrt

behouden

glücklich

in behouden haven zijn übtr

im sicheren Hafen sein

een behouden thuiskomst

eine glückliche Heimkehr