Niederländisch » Deutsch

be·ducht·heid <beducht|heden> [bədʏxthɛɪt] SUBST f

be·droefd·heid [bədrufthɛit] SUBST f geen Pl

be·dre·ven·heid <bedreven|heden> [bədrevə(n)hɛɪt] SUBST f

be·druk·ken <bedrukte, h. bedrukt> [bədrʏkə(n)] VERB trans

strikt·heid [strɪkthɛɪt] SUBST f geen Pl

1. striktheid (strengheid):

2. striktheid (zorgvuldigheid):

ge·maakt·heid <gemaakt|heden> [ɣəmakthɛɪt] SUBST f

be·daard·heid <bedaard|heden> [bədarthɛɪt] SUBST f (kalmte)

be·deesd·heid [bədesthɛɪt] SUBST f geen Pl

be·drij·vig·heid [bədrɛivəxhɛit] SUBST f geen Pl

2. bedrijvigheid (drukte, levendigheid):

Treiben nt

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski