Niederländisch » Deutsch

bij·be·nen [bɛibenə(n)] VERB alleen inf.

1. bijbenen (bijhouden):

2. bijbenen übtr:

boe·ge·roep [buɣərup] SUBST nt geen Pl

bij·be·ta·len <betaalde bij, h. bijbetaald> [bɛibətalə(n)] VERB trans

bij·bren·gen <bracht bij, h. bijgebracht> [bɛibrɛŋə(n)] VERB trans

1. bijbrengen (leren):

2. bijbrengen (weer tot bewustzijn brengen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski