Niederländisch » Deutsch

bloem·bol <bloembol|len> [blumbɔl] SUBST m

bloem·knop <bloemknop|pen> [blumknɔp] SUBST m

bloe·men·ho·ning [blumə(n)honɪŋ] SUBST m geen Pl

bloe·men·cor·so <bloemencorso|'s> [blumə(n)kɔrso] SUBST nt of m

bloe·men·thee [blumə(n)te] SUBST m geen Pl

bloe·me·tje <bloemetje|s> [bluməcə] SUBST nt

1. bloemetje (kleine bloem):

bloem·bak <bloembak|ken> [blumbɑk] SUBST m

bloem·bed <bloembed|den> [blumbɛt] SUBST nt

bloem·pot <bloempot|ten> [blumpɔt] SUBST m

bloem·kool <bloem|kolen> [blumkol] SUBST f

bloe·men·hul·de <bloemenhulde|n, bloemenhulde|s> [blumə(n)hʏldə] SUBST f

bloe·men·markt <bloemenmarkt|en> [bluməmɑrəkt] SUBST f

bloe·men·teelt [blumə(n)telt] SUBST f geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski