Übersetzungen für „broedplek“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

broed·sel <broedsel|s> [brutsəl] SUBST nt

broedsel

Brut f

broek·pak <broekpak|ken> [brukpɑk] SUBST nt

broekpak

Hosenanzug m

broe·der <broeder|s> [brudər] SUBST m

1. broeder (broer, medemens) ook rel.:

broeder

Bruder m

ben ik mijn broeders hoeder?

bin ich meines Bruders Hüter?

mijn oudste broeder (van twee)

mein älterer Bruder

mijn oudste broeder (van meer dan twee)

mein ältester Bruder

't is een zwakke broeder

er ist kein großes Licht

2. broeder (verpleger):

broeder

Pfleger m

broe·den <broedde, h. gebroed> [brudə(n)] VERB intr

broeden

brüten

hij zit op iets te broeden

er brütet über etw Dat

broed·plaats <broedplaats|en> [brutplats] SUBST f ook übtr

broedplaats

Brutstätte f

broe·der·lijk <broederlijke, broederlijker, broederlijkst> [brudərlək] ADJ

broederlijk

brüderlich

broederlijk (binnen het gezin)

geschwisterlich