Niederländisch » Deutsch

loei·hard [lujhɑrt] ADJ

1. loeihard (snelheid):

2. loeihard (geluid):

broei·kas <broeikas|sen> [brujkɑs] SUBST f

be·zwaard <bezwaarde, meer bezwaard, meest bezwaard> [bəzwart] ADJ

2. bezwaard (bekommerd):

ren·paard <renpaard|en> [rɛmpart] SUBST nt

broed·plaats <broedplaats|en> [brutplats] SUBST f ook übtr

broei·e·rig <broeierige, broeieriger, broeierigst> [brujərəx] ADJ

broei·nest <broeinest|en> [brujnɛst] SUBST nt

broek·pak <broekpak|ken> [brukpɑk] SUBST nt

broek·zak <broekzak|ken> [bruksɑk] SUBST m

gas·haard <gashaard|en> [ɣɑshart] SUBST m

ge·schaard [ɣəsxart] ADJ

1. geschaard (bijeen):

2. geschaard (met inkepingen):

bas·taard <bastaard|s, bastaard|en> [bɑstart] SUBST m

lui·paard <luipaard|en> [lœypart] SUBST m

ras·paard <raspaard|en> [rɑspart] SUBST nt

rijk·aard <rijkaard|s> [rɛikart] SUBST m en f

Reiche(r) f(m)

rij·paard <rijpaard|en> [rɛipart] SUBST nt

toon·aard <toonaard|en> [tonart] SUBST m

ver·maard <vermaarde, vermaarder, vermaardst> [vərmart] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski