Niederländisch » Deutsch

door·den·ken1 <dacht door, h. doorgedacht> [dordɛŋkə(n)] VERB intr

door·dra·ven <draafde door, i. doorgedraafd> [dordravə(n)] VERB intr

1. doordraven (ondoordacht doorredeneren):

2. doordraven (verder draven):

door·dou·wer <doordouwer|s> [dordɑuwər] SUBST m

door·druk·ken1 <drukte door, h. doorgedrukt> [dordrʏkə(n)] VERB trans

1. doordrukken (drukkend door iets heen brengen):

door·eten <at door, h. doorgegeten> [doretə(n)] VERB intr

1. dooreten (doorgaan):

2. dooreten (haasten):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski