Niederländisch » Deutsch

alarm·paal <alarm|palen> [alɑrəmpal] SUBST m

praat·paal <praat|palen> [pratpal] SUBST m

1. praatpaal (paal naast een snelweg):

2. praatpaal übtr (persoon):

be·taal·paal <betaal|palen> [bətalpal] SUBST m

lan·taarn·paal <lantaarn|palen> [lɑntarmpal] SUBST m

flits·paal <flits|palen> [flɪtspal] SUBST m

laad·boom <laad|bomen> [ladbom] SUBST m

laad·brug <laadbrug|gen> [ladbrʏx] SUBST f

1. laadbrug (het werktuig):

2. laadbrug (brug):

mijl·paal <mijl|palen> [mɛilpal] SUBST m

1. mijlpaal (afstandspaal):

rook·paal <rook|palen> SUBST m

doel·paal <doel|palen> [dulpal] SUBST m

meer·paal <meer|palen> [merpal] SUBST m scheepv.

braad·pan <braadpan|nen> [bratpɑn] SUBST f

mar·tel·paal <martel|palen> [mɑrtəlpal] SUBST m

hin·der·paal <hinder|palen> [hɪndərpal] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski