Übersetzungen für „meesterschilder“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

mees·ter·schap [mestərsxɑp] SUBST nt geen Pl

1. meesterschap (volmaakte beheersing van een vak):

meesterschap

Meisterschaft f

2. meesterschap (macht, gezag):

meesterschap

Beherrschung f

meesterschap

Herrschaft f

kunst·schil·der <kunstschilder|s> [kʏnstsxɪldər] SUBST m

kunstschilder

Kunstmaler m

kunstschilder

Maler m

mees·ter·hand [mestərhɑnt] SUBST f geen Pl

meesterhand

Meisterhand f

dit verraadt de meesterhand

das stammt aus Meisterhand

huis·schil·der <huisschilder|s> [hœysxɪldər] SUBST m

huisschilder

Anstreicher m

por·tret·schil·der <portretschilder|s> [pɔrtrɛtsxɪldər] SUBST m

portretschilder

Porträtmaler m

de·co·ra·tie·schil·der <decoratieschilder|s> [dekora(t)sisxɪldər] SUBST m

decoratieschilder

Dekorationsmaler m

mees·ter·stuk <meesterstuk|ken> [mestərstʏk] SUBST nt

meesterstuk

Meisterstück nt

meesterstuk (kunstschat)

Meisterwerk nt

mees·te·res <meesteres|sen> [mestərɛs] SUBST f

meesteres

Meisterin f

meesteres

Herrin f

meesteres

Gebieterin f form

mees·ter·lijk <meesterlijke, meesterlijker, meesterlijkst> [mestərlək] ADJ

meesterlijk

meisterhaft

meesterlijk

Meister-

mees·ter·werk <meesterwerk|en> [mestərwɛrk] SUBST nt

meesterwerk

Meisterwerk nt

schil·der <schilder|s> [sxɪldər] SUBST m

1. schilder (huisschilder(es)):

schilder

Maler m

schilder

Anstreicher m

2. schilder (kunstschilder(es)):

schilder

Maler m

schilder

Kunstmaler m

mees·ten·tijds [mestəntɛɪts] ADV

meestentijds

meistens

meestentijds

meist