Übersetzungen für „nieuwszender“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

nieuws·le·zer <nieuwslezer|s> [niwslezər] SUBST m

nieuwslezer

Nachrichtensprecher m

nieuws·le·ze·res <nieuwslezeres|sen> [niwslezərɛs] SUBST f

nieuwslezeres weibliche Form von nieuwslezer

Siehe auch: nieuwslezer

nieuws·le·zer <nieuwslezer|s> [niwslezər] SUBST m

nieuwslezer

Nachrichtensprecher m

Nieuw-Zee·lan·der <Nieuw-Zeelander|s> [niwzelɑndәr] SUBST m

Nieuw-Zeelander

Neuseeländer m

nieuws·blad <nieuwsblad|en> [niwzblɑt] SUBST nt

nieuwsblad

Zeitung f

nieuwsblad

Tageszeitung f

nieuws·brief <nieuws|brieven> [niwzbrif] SUBST m

nieuwsbrief

Rundbrief m

nieuwsbrief

Rundschreiben nt

nieuw·ko·mer <nieuwkomer|s> [niwkomər] SUBST m

1. nieuwkomer (nieuweling):

nieuwkomer

Neuling m

nieuwkomer

Newcomer m

2. nieuwkomer (immigrant):

nieuwkomer

Einwanderer m

3. nieuwkomer (iets nieuws):

nieuwkomer

Neuzugang m

een nieuwkomer in de top veertig

ein Newcomer unter den ersten vierzig

in·zen·der <inzender|s> [ɪnzɛndər] SUBST m

inzender

Einsender m

ver·zen·der <verzender|s> [vərzɛndər] SUBST m

1. verzender (afzender):

verzender

Absender m

2. verzender (expediteur):

verzender

Spediteur m