Übersetzungen für „onmisbaar“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

on·mis·baar [ɔmɪzbar] ADJ

1. onmisbaar:

onmisbaar (onontbeerlijk: alleen personen)

unabkömmlich

onmisbaar (onontbeerlijk: personen en zaken)

unentbehrlich

zich onmisbaar maken

sich unentbehrlich machen

2. onmisbaar (niet kunnende uitblijven):

onmisbaar

unausbleiblich

onmisbaar ADJ

Benutzereintrag

onmisbaar

unverzichtbar

Beispielsätze für onmisbaar

zich onmisbaar maken

sich unentbehrlich machen

zijn grote stuwkracht was onmisbaar übtr

sein Elan war unentbehrlich