Übersetzungen für „Erste Erster“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈErs·te(r) SUBST f(m) dekl wie Adj

Erste(r)

(de [o. het] ) eerste

der Erste der Klasse

de eerste [o. beste] van de klas

erste(r, s) [eːɐ̯st] NUM

erste(r, s)

eerst

als Erstes

ten eerste

als Erstes

op de eerste plaats

der erste Beste

de eerste de beste

fürs Erste

voorlopig

die erste Geige spielen a. übtr (führend)

de eerste viool spelen ook fig.

das erste Hotel am Ort [o. Platze]

het beste hotel (hier) ter plaatse

das erste Mal

de eerste keer [o. maal]

zum Ersten, zum Zweiten, zum Dritten und Letzten [o. verkauft]

voor de eerste maal, voor de tweede maal, voor de derde en laatste maal

die Ersten werden die Letzten sein Sprichw

de eersten zullen de laatsten zijn

Ers·te-ˈHil·fe-Leis·tung SUBST f

Erste-Hilfe-Leistung

eerstehulpverlening

erst¹ [eːɐ̯st] ADV

1. erst (zuerst):

erst

het eerst

erst

eerst

wäre ich doch erst zu Hause!

was ik maar vast thuis!

2. erst (nicht früher als):

erst

eerst

erst

pas

erst

niet eerder dan

3. erst (bloß):

erst

pas

erst

maar

erst

niet meer dan

4. erst (verstärkend):

erst

dan vooral

erst

dan wel

erst

dan

so geht es erst recht nicht!

zo gaat het al [o. juist] helemaal niet!