Übersetzungen für „afhouwen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈauf·ho·len¹ VERB intr

aufholen

zijn achterstand inhalen

aufholen

verbeteren

aufholen

versterken

Auslandsaktien holen auf FIN

de koers van buitenlandse aandelen stijgt

der Wind holt auf NAUT

de wind zet op

der Zug holt auf

de trein haalt zijn vertraging in

ˈauf·hor·chen VERB intr

aufhorchen

de oren spitsen

aufhorchen

(plotseling) beginnen toe te horen

sein erster Film ließ das Publikum aufhorchen übtr

zijn eerste film trok de aandacht van het publiek

ˈauf·hö·ren VERB intr

aufhören

ophouden

aufhören

stoppen

aufhören

eindigen

da hört (sich) doch alles auf! ugs

dat gaat te ver!

da hört (sich) doch alles auf! ugs

dat is het toppunt!

der Regen/der Wind hört auf

het houdt op met regenen/waaien

wenn es am besten schmeckt, soll man aufhören Sprichw

te lang vermaak beneemt de smaak

au·ˈweh [ ͜auˈveː] INTERJ

auweh

au!

auweh

ai!

auweh

o wee!

auweh

ach!