Übersetzungen für „overschilderen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

be·ˈschil·dern VERB trans

1. beschildern (mit Verkehrsschildern versehen):

beschildern

bewegwijzeren en [o. of] markeren

2. beschildern (mit Schildchen versehen):

beschildern

markeren

beschildern

van naambordjes voorzien

ver·ˈschmie·ren VERB trans

1. verschmieren (beschmieren):

verschmieren

dichtsmeren

verschmieren

volsmeren

verschmieren

besmeren met

2. verschmieren:

verschmieren (verwischen)

versmeren

verschmieren (zuschmieren)

(met smeren) verknoeien

3. verschmieren (verstreichen):

verschmieren

besmeuren

ˈschil·dern [ˈʃɪldɐn] VERB trans

schildern

schilderen

schildern

beschrijven

ˈaus·schil·dern VERB trans

1. ausschildern:

ausschildern

van verkeersborden voorzien

2. ausschildern:

ausschildern

(met aanwijsborden) aangeven

ausschildern

markeren

eine Umleitung ausschildern

een omleiding aangeven

er·ˈschwe·ren¹ [ɛɐ̯ˈʃveːrən] VERB trans

erschweren

bemoeilijken

erschweren

verzwaren

jdm das Leben erschweren

iem het leven bemoeilijken [o. lastig maken]

mar·ˈschie·ren [marˈʃiːrən] VERB intr

1. marschieren MILIT (zu Fuß gehen):

marschieren

marcheren

marschieren

oprukken

in den Krieg marschieren

ten strijde trekken

2. marschieren ugs (in eine Richtung gehen):

marschieren

marcheren

marschieren

lopen

marschieren

vorderen

die Sache marschiert ugs

de zaak vordert

ver·ˈschar·ren VERB trans

verscharren

in [o. onder] de grond stoppen

verscharren

begraven

ver·ˈschnü·ren VERB trans

verschnüren

vastbinden

verschnüren

dichtbinden

verschnüren

dichtsnoeren

ver·ˈschwö·ren VERB refl unreg

1. verschwören:

verschwören

samenzweren

verschwören

conspireren

verschwören

samenspannen

2. verschwören:

verschwören

zich geheel wijden aan

verschwören

zich volledig inzetten voor