Übersetzungen für „schrootjes“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈschrott·reif ADJ

schrottreif

rijp voor de sloop [o. voor de schroothoop]

ein Auto schrottreif fahren

een auto in de prak rijden

ˈschrei·ten <schritt, geschritten> [ˈʃr͜aitn̩] VERB intr

1. schreiten geh (gehen):

schreiten

schrijden

schreiten

stappen

schreiten

(waardig) lopen

2. schreiten übtr (in Angriff nehmen):

schreiten

overgaan

zur Tat schreiten

tot daden [o. actie] overgaan

zur Tat schreiten

aan de slag gaan

zur Tat schreiten

de daad bij het woord voegen

ˈschröp·fen [ˈʃrœ͜pfn̩] VERB trans

1. schröpfen ugs (ausnehmen):

schröpfen

afzetten

schröpfen

laten bloeden

2. schröpfen MED:

schröpfen

koppen zetten

schröpfen

(ader)laten

3. schröpfen LANDW:

schröpfen

inkepingen maken

ˈschrei·en¹ <schrie, geschrien> [ˈʃr͜aiən] VERB trans

schreien

schreeuwen

schreien

brullen

schreien

roepen

schreien

krijsen

schreien

gillen

Ach und Weh schreien

jeremiëren

ˈschram·men [ˈʃramən] VERB trans

1. schrammen (schürfen):

schrammen

schrammen

2. schrammen (kratzen):

schrammen

krassen

schrammen

schampen

ˈschrau·ben² [ˈʃr͜aubn̩] VERB trans

1. schrauben (mit Schrauben befestigen):

schrauben

schroeven

2. schrauben (steigern):

schrauben

opschroeven

schrauben

opvoeren

schrauben

opdrijven

Preise in die Höhe schrauben

prijzen opvoeren [o. opdrijven] [o. opschroeven]

ˈschre·cken² [ˈʃrɛkn̩] VERB intr

1. schrecken geh (zurückschrecken):

schrecken

terugschrikken

schrecken

terugdeinzen

2. schrecken JAGD (Hirsch, Reh):

schrecken

schreeuwen

ˈschrei·ben² <schrieb, geschrieben> [ˈʃr͜aibn̩] VERB intr (verfassen)

schreiben

schrijven

an einer Autobiografie schreiben

een autobiografie schrijven

gedrängt schreiben

dicht op elkaar schrijven

ˈschrub·ben [ˈʃrʊbn̩] VERB trans

1. schrubben (mit Bürste):

schrubben

schrobben

schrubben

(schoon)borstelen

schrubben

boenen

2. schrubben (schleifen):

schrubben

schuren