Übersetzungen für „verlenende“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈler·nen [fɛɐ̯ˈlɛrnən] VERB trans

verlernen

verleren

ver·ˈle·gen² [fɛɐ̯ˈleːgn̩] VERB trans

1. verlegen:

verlegen

verleggen

seinen Wohnsitz nach O. verlegen

zich in O. vestigen

2. verlegen:

verlegen

op een andere plaats (neer)leggen

verlegen

zoekmaken

3. verlegen:

verlegen

verplaatsen

verlegen

uitstellen

etw auf einen anderen Tag verlegen

iets naar een andere dag verschuiven

4. verlegen:

verlegen

versperren

verlegen

blokkeren

5. verlegen:

verlegen

leggen

verlegen

beleggen

6. verlegen VERLAG:

verlegen

uitgeven

ver·ˈle·ben [fɛɐ̯ˈleːbn̩] VERB trans

1. verleben:

verleben

doorbrengen

2. verleben ugs:

verleben

te besteden hebben (voor levensonderhoud)

ver·ˈle·sen¹ [fɛɐ̯ˈleːzn̩] VERB trans unreg

1. verlesen:

verlesen (aussuchen)

uitzoeken

verlesen (aussortieren)

selecteren

verlesen (aussortieren)

uitlezen

2. verlesen (vorlesen):

verlesen

voorlezen

verlesen

aflezen

verlesen

afkondigen

eine Namenliste verlesen

een lijst met namen voorlezen

ˈWo·chen·en·de SUBST nt

Wochenende

weekeinde nt

Wochenende

weekend nt

ver·ˈleug·nen [fɛɐ̯ˈl͜ɔygnən] VERB trans

verleugnen

(ver)loochenen

verleugnen

ontkennen

es lässt sich nicht verleugnen

het valt niet te ontkennen

ver·ˈlei·ten [fɛɐ̯ˈl͜aitn̩] VERB trans

verleiten (verführen)

verleiden

verleiten (verführen)

verlokken

verleiten (dazu bringen)

ertoe brengen

ver·ˈlet·zen [fɛɐ̯ˈlɛ͜tsn̩] VERB trans

1. verletzen (verwunden):

verletzen

verwonden

verletzen

kwetsen

verletzen

blesseren

2. verletzen (kränken):

verletzen

krenken

verletzen

beledigen

verletzen

kwetsen

verletzte Eitelkeit

gekwetste ijdelheid

3. verletzen (übertreten):

verletzen

schenden

verletzen

overtreden

4. verletzen (schänden):

verletzen

schenden

verletzen

overschrijden

verletzen

binnendringen in

5. verletzen (missachten):

verletzen

verzaken

verletzen

niet nakomen

ver·ˈlei·hen [fɛɐ̯ˈl͜aiən] VERB trans unreg

1. verleihen (verborgen):

verleihen

uitlenen

verleihen

verhuren

2. verleihen (jdn mit etw auszeichnen):

verleihen

verlenen

verleihen

toekennen

3. verleihen (geben):

verleihen

geven

verleihen

verschaffen

seiner Zufriedenheit Ausdruck verleihen

aan zijn tevredenheid uiting geven

ver·ˈleum·den [fɛɐ̯ˈl͜ɔymdn̩] VERB trans

verleumden

(be)lasteren

verleumden

kwaadspreken van

ver·ˈlo·ben VERB refl

verloben

zich verloven

ver·ˈlo·sen VERB trans

verlosen

verloten

ver·ˈla·den [fɛɐ̯ˈlaːdn̩] VERB trans unreg

1. verladen (aufladen):

verladen

verladen

verladen

inladen

verladen

verzenden

2. verladen ugs (hintergehen):

verladen

belazeren

ver·ˈlo·gen [fɛɐ̯ˈloːgn̩] ADJ

verlogen (lügnerisch)

leugenachtig

verlogen (heuchlerisch)

onoprecht

eine verlogene Moral

een onwaarachtige moraal