Übersetzungen für „vlamde“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈKlad·de <Kladde, Kladden> [ˈkladə] SUBST f

1. Kladde (Notizbuch):

Kladde

kladboek

Kladde

kladschrift

2. Kladde (Entwurf):

Kladde

klad nt

Kladde

ontwerp nt

3. Kladde WIRTSCH (Rechnungsbuch):

Kladde

klad(kas)boek

ˈFla·me (Fla·min) <Flamen, Flamen> [ˈflaːmə] SUBST m (f) ugs

Flame (Fla·min)

Vlaming(Vlaamse) m (f)

ˈFlam·me <Flamme, Flammen> [ˈflamə] SUBST f

1. Flamme:

Flamme

vlam ook fig.

Flamme

vuur nt

in Flammen geraten

vlam [o. vuur] vatten

in (hellen) Flammen stehen

in lichte(r)laaie staan

in (Rauch und) Flammen aufgehen

in vlammen opgaan

2. Flamme:

Flamme

gaspit

auf kleiner Flamme kochen

op een klein vlammetje [o. laag pitje] koken

Bla·ˈma·ge <Blamage, Blamagen> [blaˈmaːʒə] SUBST f

Blamage

blamage

Blamage

schande

ˈflam·men [ˈflamən] VERB intr geh übtr

flammen

vlammen (schieten)

flammen

fonkelen

ˈKlam·mer <Klammer, Klammern> [ˈklamɐ] SUBST f

1. Klammer (Wäscheklammer, Haarklammer):

Klammer

klem

Klammer

knijper

Klammer

clip

2. Klammer (Niete):

Klammer

kram

Klammer

niet

3. Klammer (einschließendes Textsymbol):

Klammer VERLAG, MATH

haakje nt

Klammer auf, Klammer zu

haakje openen, haakje sluiten

die Klammer auflösen MATH

de haken wegwerken

eckige Klammer

vierkante haak

eckige Klammer

teksthaakje

geschweifte [o. zusammenfassende ] Klammer

accolade

etw in Klammern setzen

iets tussen haakjes zetten

4. Klammer ARCHIT:

Klammer

(mast)kram

5. Klammer MED (Heftklammer):

Klammer

wondhaakje

Klammer

agrafe

6. Klammer MED (Zahnklammer):

Klammer

tandbeugel

7. Klammer übtr (Enge):

Klammer

klem

Klammer

benauwing

8. Klammer übtr (verbindendes Element):

Klammer

verbindend element nt

9. Klammer SPORT (beim Ringen):

Klammer

clinch

ˈFrem·de <Fremde> [ˈfrɛmdə] SUBST f kein Pl geh

Fremde

vreemde

Fremde

vreemd land nt

in die Fremde ziehen

naar den vreemde [o. het buitenland] trekken

klamm [klam] ADJ

1. klamm (nass und kalt):

klamm

klam

klamm

vochtig

2. klamm (steif vor Kälte):

klamm

verkleumd

ˈLam·pe <Lampe, Lampen> [ˈlampə] SUBST f

Lampe

lamp

einen auf die Lampe gießen ugs

er eentje pakken