Übersetzungen für „äußere“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

haus·se <hausse|s> [hos] SUBST f

hausse

Hausse f

fu·se·ren <fuseerde, i. gefuseerd> [fyzerə(n)] VERB intr

1. fuseren (samengaan (van bedrijven)):

fuseren

fusionieren

2. fuseren nat.:

fuseren

zusammenschmelzen

fuseren

verschmelzen

waterstofkernen fuseren bij hoge temperatuur

Wasserstoffkerne verschmelzen bei hohen Temperaturen miteinander

kus·sen¹ <kussen|s> [kʏsə(n)] SUBST nt

kussen

Kissen nt

kussen (zit- en ligmeubels)

Polster nt

kussen (zit- en ligmeubels)

Polsterung f

twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen

Mischehen gehen meistens in die Brüche

een veren kussen

ein Federkissen

sus·sen <suste, h. gesust> [sʏsə(n)] VERB trans

sussen

beschwichtigen

sussen

besänftigen

sussen (kalmeren)

begütigen

een kind in slaap sussen

ein Kind zum Schlafen bringen

zijn geweten in slaap sussen

sein Gewissen einschläfern [o. betäuben]

sussend tussenbeide komen

begütigend vermitteln

een twist sussen

einen Streit beschwichtigen

tus·sen¹ [tʏsə(n)] ADV

iem er (mooi) tussen nemen

jdn auf den Arm nehmen

als er maar niets tussen komt

wenn bloß nichts dazwischenkommt

bis·ser <bisser|s> [bisər] SUBST m belg

bisser

Sitzenbleiber m

mis·ser <misser|s> [mɪsər] SUBST m

1. misser (mislukking):

misser

Misserfolg m

2. misser SPORT:

misser (schot)

Fehlschuss m

misser (worp)

Fehlwurf m

vis·ser <visser|s> [vɪsər] SUBST m

visser

Fischer m

visser (met een hengel)

Angler m

las·ser <lasser|s> [lɑsər] SUBST m

lasser

Schweißer m

pas·ser <passer|s> [pɑsər] SUBST m

passer

Zirkel m

sis·ser <sisser|s> [sɪsər] SUBST m

sisser (langwerpig)

Knallbonbon m

sisser (rond)

Knallerbse f

met een sisser aflopen

glimpflich verlaufen [o. abgehen]

wis·ser <wisser|s> [wɪsər] SUBST m

wisser

Wischer m

des·sert <dessert|en, dessert|s> [dɛsɛːr, dɛsɛrt] SUBST nt

dessert

Dessert nt

dessert

Nachtisch m

als dessert is er fruit

als Nachtisch gibt es Obst