Übersetzungen für „Praktikerin“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

prak·ti·se·ren <praktiseerde, h. gepraktiseerd> [prɑktizerə(n)] VERB intr

praktiseren

praktizieren

een praktiserend geneesheer

ein praktizierender Arzt

een praktiserend katholiek

ein praktizierender Katholik

prak·tijk·ge·richt [prɑktɛɪkxərɪxt] ADJ

praktijkgericht

praxisnah

prak·ti·kant <praktikant|en> [prɑktikɑnt] SUBST m

praktikant

Praktikant m

prak·ke·se·ren¹ <prakkeseerde, h. geprakkeseerd> [prɑkəzerə(n)] VERB intr

1. prakkeseren (denken):

prakkeseren

(nach)denken

ik prakkeseer er niet over dat te doen

es fällt mir nicht im Traum ein, das zu tun

zich suf over iets prakkeseren

sich Dat den Kopf über etw Akk zerbrechen

2. prakkeseren (piekeren):

prakkeseren

grübeln

hij loopt de hele dag te prakkeseren

er grübelt den ganzen Tag

prak·ken <prakte, h. geprakt> [prɑkə(n)] VERB trans

prakken

zermanschen

prak·tijk·jaar <praktijk|jaren> [prɑktɛɪkjar] SUBST nt

praktijkjaar

praktische(s) Jahr nt

prak·tijk·ruim·te <praktijkruimte|n, praktijkruimte|s> [prɑktɛikrœymtə] SUBST f

praktijkruimte

Praxis f

prak·tijk <praktijk|en> [prɑktɛik] SUBST f

1. praktijk (toepassing):

praktijk

Praxis f

iets aan de praktijk toetsen

etw in der Praxis erproben

iets in praktijk brengen

etw in die Praxis umsetzen

een man van de praktijk

ein Mann der Praxis

op de praktijk gericht

praxisbezogen

2. praktijk (beroepswerkzaamheid):

praktijk

Praxis f

een drukke praktijk

eine gut besuchte Praxis

3. praktijk (gewoonte):

praktijk

Praktik f

de parlementaire praktijken

die parlamentarischen Praktiken [o. Gepflogenheiten]

4. praktijk (sluwe daden) Pl:

praktijk

Praktik meist Pl

gemene praktijken

gemeine Praktiken Pl

prak·tisch <praktische, praktischer, meest praktisch> [prɑktis] ADJ

praktisch

praktisch

praktisch (nuchter)

nüchtern

een zaak praktisch aanpakken

eine Sache praktisch angehen

een praktische blikopener

ein praktischer Dosenöffner

dat is praktisch moeilijk uitvoerbaar

das ist in der Praxis schwer durchführbar

iets van praktische waarde

etw Brauchbares [o. Zweckdienliches]

de was is praktisch droog

die Wäsche ist praktisch trocken

kei·ze·rin <keizerin|nen> [kɛizərɪn] SUBST f

keizerin

Kaiserin f

pracht·ke·rel <prachtkerel|s> [prɑxtkerəl] SUBST m

prachtkerel

Prachtkerl m