Übersetzungen für „Prozente“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

grond·ren·te <grondrente|n> [ɣrɔntrɛntə] SUBST f

grondrente

Grundrente f

grondrente

Bodenrente f

per·sa·gen·te SUBST f

persagente weibliche Form von persagent

Siehe auch: persagent

pers·agent <persagent|en> [pɛrsaɣɛnt] SUBST m

persagent

Pressevertreter m

pre·si·den·te <presidente|s, presidente|n> [prezidɛntə] SUBST f

presidente weibliche Form von president

Siehe auch: president

pre·si·dent <president|en> [prezidɛnt] SUBST m

1. president (voorzitter):

president

Präsident m

president

Vorsitzende(r) m

2. president (staatshoofd):

president

Präsident m

soep·groen·te <soepgroente|n, soepgroente|s> [supxruntə] SUBST f

soepgroente

Suppengemüse nt

soepgroente

Suppengrün nt

ge·meen·te <gemeente|n, gemeente|s> [ɣəmentə] SUBST f

1. gemeente:

gemeente (bestuurlijke eenheid: zonder stadsrecht)

Gemeinde f

gemeente (bestuurlijke eenheid: met stadsrecht)

Stadt f

gemeente adm.

Kommune f

bij de gemeente werken

bei der Gemeinde/Stadt beschäftigt sein

alle gemeenten van de provincie Utrecht

alle Kommunen der Provinz Utrecht

een gemeente van 100.000 inwoners

eine Stadt mit 100.000 Einwohnern

2. gemeente:

gemeente (grondgebied)

Gemarkung f

gemeente (van stad)

Stadtgebiet nt

de grenzen van de gemeente Keulen

die Stadtgrenzen von Köln

3. gemeente (volk):

gemeente

Volk nt

gemeente

Gemeinschaft f

de spraakmakende gemeente übtr

Menschen mit Einfluss

4. gemeente (de gelovigen van een kerkgenootschap):

gemeente

Gemeinde f

gemeente

Pfarrgemeinde f

de hervormde gemeente

die reformierte Gemeinde

stu·den·te <studente|s, studente|n> [stydɛntə] SUBST f

studente weibliche Form von student

Siehe auch: student

stu·dent <student|en> [stydɛnt] SUBST m

student

Student m

student Duits

Germanistikstudent m

een student in de medicijnen

ein Medizinstudent

een student in de medicijnen

ein Student der Medizin

een student in de medicijnen

ein Mediziner

zich laten inschrijven als student

sich immatrikulieren

ge·been·te <gebeente|n> [ɣəbentə] SUBST nt

1. gebeente (beendergestel):

gebeente

Knochenbau m

gebeente

Knochengerüst nt

wee je gebeente!

wehe dir!

2. gebeente (skelet):

gebeente

Gerippe nt

gebeente

Skelett nt

gebeente

Gebein nt form

pa·ti·ën·te SUBST f

patiënte weibliche Form von patiënt

Siehe auch: patiënt

pa·tiënt [paʃɛnt]

patiënt [[o. pɑsjɛnt]] patiënt|en SUBST m:

patiënt

Patient m

de particuliere patiënten van een arts

die Privatpatienten eines Arztes

kas·groen·te <kasgroente|n, kasgroente|s> [kɑsxruntə] SUBST f

kasgroente

Treibhausgemüse nt