Niederländisch » Deutsch

ro·tor <rotor|en, rotor|s> [rotɔr] SUBST m

rot·ding <rotding|en> [rɔdɪŋ] SUBST nt

ro·tan [rotɑn] SUBST nt of m geen Pl

1. rotan (Spaans riet):

Rotan(g) m

2. rotan (stengels):

Rohr nt

rot·ten <rotte, i. gerot> [rɔtə(n)] VERB intr

ro·te·ren <roteerde, h. geroteerd> [roterə(n)] VERB intr

rot·zooi [rɔtsoj] SUBST f geen Pl

doorn <doorn|en, doorn|s> [dorn] SUBST m

1. doorn (uitsteeksel aan een plant):

Dorn m

2. doorn (struik, heester):

3. doorn (uitsteeksel bij dieren):

toorn [torn] SUBST m geen Pl

voorn <voorn|s> [vorn] SUBST m

hot·dog [hɔdɔɡ]

hotdog [[o. hɔdɔɣ]] hotdog|s SUBST m:

Hotdog m

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski