Niederländisch » Deutsch

ver·le·gen·heid [vərleɣə(n)hɛit] SUBST f geen Pl

1. verlegenheid (het verlegen zijn):

ver·wor·ven·heid <verworven|heden> [vərwɔrvə(n)hɛit] SUBST f

over·we·gend1 [ovərweɣənt] ADJ

ver·we·ren1 <verweerde, i. verweerd> [vərwerə(n)] VERB intr

1. verweren (door weersinvloeden veranderen):

2. verweren (eeltig worden):

ver·we·zen1 [vərwezə(n)] ADJ

ver·wen·sen <verwenste, h. verwenst> [vərwɛnsə(n)] VERB trans

ver·wen·nen <verwende, h. verwend> [vərwɛnə(n)] VERB trans

ver·wen·ne·rij <verwennerij|en> [vərwɛnərɛɪ] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski