Übersetzungen für „Widerschall“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

lei·der·schap [lɛidərsxɑp] SUBST nt geen Pl

1. leiderschap:

leiderschap (het leider zijn)

Führerschaft f

leiderschap (het leiden)

Führung f

leiderschap (het leiden)

Leitung f

het leiderschap op zich nemen

die Leitung auf sich nehmen

2. leiderschap (gezag, autoriteit):

leiderschap

Autorität f

vier·schaar <vier|scharen> [virsxar] SUBST f

1. vierschaar (rechtbank):

vierschaar

≈ Gericht nt

de vierschaar spannen over übtr

Gericht halten über +Akk

2. vierschaar (rechtszaal):

vierschaar

≈ Gerichtssaal m

wa·ter·schap <waterschap|pen> [watərsxɑp] SUBST nt

1. waterschap (bestuur):

waterschap

Wasserverband m

waterschap

Wasserwirtschaftsverband m

waterschap

Wasserbehörde f

2. waterschap (grondgebied):

waterschap

Wasserverband m

wa·ter·scha·de [watərsxadə] SUBST f geen Pl

waterschade

Wasserschaden m

kin·der·schoen <kinderschoen|en> [kɪndərsxun] SUBST m

kinderschoen

Kinderschuh m

nog in de kinderschoenen staan

noch in den Kinderschuhen [o. Anfängen] stecken

de kinderschoenen ontgroeid zijn

den Kinderschuhen entwachsen sein

wide·screen <widescreen|s> [wɑjtskriːn] SUBST nt

widescreen

Breitbildschirm m

ver·scha·len <verschaalde, i. verschaald> [vərsxalə(n)] VERB intr

verschalen

schal werden

verschaald bier

abgestandenes [o. schales] Bier

moe·der·schap [mudərsxɑp] SUBST nt geen Pl

moederschap

Mutterschaft f

maar·schalk <maarschalk|en> [marsxɑlk] SUBST m

maarschalk

Marschall m

heer·schap <heerschap|pen> [hersxɑp] SUBST nt

1. heerschap (figuur):

heerschap

Typ m

dat is een allesbehalve gemakkelijk heerschap

das ist ein alles andere als umgänglicher Patron ugs abw

2. heerschap gesch. (het heer zijn):

heerschap

Herrschaft f

on·der·scheid [ɔndərsxɛit] SUBST nt geen Pl

onderscheid

Unterschied m

onderscheid maken tussen oorzaak en gevolg

zwischen Ursache und Wirkung unterscheiden

zonder onderscheid naar geslacht

ohne Unterschied des Geschlechts

be·ter·schap [betərsxɑp] SUBST f geen Pl

1. beterschap (verbetering):

beterschap

Besserung f

ik wens u beterschap

ich wünsche Ihnen gute Besserung

2. beterschap (herstel van gezondheid):

beterschap

Gesundung f

beterschap

Besserung f

heer·schaar <heer|scharen> [hersxar] SUBST f

heerschaar

Heerschar f

Heer der heerscharen

der Herr der Heerscharen