Übersetzungen für „afloop“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

af·loop [ɑflop] SUBST m geen Pl

1. afloop:

afloop (einde)

Ende nt

afloop (termijn)

Ablauf m

een goede afloop hebben

ein gutes Ende nehmen

na afloop van de voorstelling

nach der Aufführung

2. afloop (uitkomst, resultaat):

afloop

Ausgang m

een ongeval met dodelijke afloop

ein Unfall mit tödlichem Ausgang

de afloop van de examens

der Verlauf der Prüfungen

3. afloop (het af-, weglopen):

afloop

Abfluss m

Beispielsätze für afloop

een fatale afloop krijgen

ein fatales Ende nehmen

een goede afloop hebben

ein gutes Ende nehmen

de noodlottige afloop

der verhängnisvolle Ausgang

een dodelijke afloop

ein tödlicher Ausgang

na afloop bal

anschließend Tanz

een ongeval met dodelijke afloop

ein Unfall mit tödlichem Ausgang

na afloop van de voorstelling

nach der Aufführung

de afloop van de examens

der Verlauf der Prüfungen

het percentage ongevallen met dodelijke afloop

der Prozentsatz an Unfällen mit tödlichem Ausgang