Übersetzungen für „na“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

na¹ [na] ADV

na

nahe

iem te na komen ook übtr

jdm zu nahe treten

dat ligt mij na aan het hart

das liegt mir besonders am Herzen

wat eten we na?

was gibt es zum Nachtisch?

dat is [o. komt ] mijn eer te na

das verbietet mir meine Ehre

op drie euro na

bis auf drei Euro

op geen stukken na

bei Weitem nicht

allen op één na

alle bis auf einen

op weinig [o. een haar na]

um ein Haar

bij lange na niet

bei Weitem nicht

er twee huizen op na houden

zwei Häuser besitzen

na² [na] PRÄP

na

nach +Dat

bezoeker na bezoeker

ein Besucher nach dem anderen

na elkaar

nacheinander

na de zaak geregeld te hebben ging ik weg

nachdem ich die Sache geregelt hatte, ging ich weg

na een jaar

nach einem Jahr

jaar na jaar

Jahr um Jahr

na verloop van tijd

mit der Zeit

na-apen <aapte na, h. nageaapt> [naapə(n)] VERB trans

na-apen

nachäffen

een-na-laatst ADJ

een-na-laatst

vorletzte(r, s)

Beispielsätze für na

na kantoortijd

nach Büroschluss

na elkaar

nacheinander

na kantoor

nach Büroschluss

iem te na komen übtr

jdm zu nahe treten

op geen stukken na

bei Weitem nicht

op verre na niet

bei Weitem nicht

na verloop van tijd

mit der Zeit

iets erop na houden (opvattingen)

haben

op twee na laatste

drittletzte(r, s)

op één na laatste

vorletzte(r, s)

na regen komt zonneschijn Sprichw

auf Regen folgt Sonnenschein

op een haar na

um ein Haar ugs

bij lange na niet

bei Weitem nicht

kort na het middaguur

kurz nach Mittag

twee keer na elkaar

zweimal nacheinander [o. hintereinander]