Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „aussetzendes“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

uit·zen·den: Verb
af·zen·den: Verb
af·zen·der: Nomen
toe·zen·den: Verb
ver·zen·den: Verb
ver·zen·der: Nomen
weg·zen·den: Verb
aus·put·zer: Nomen

Meintest du vielleicht: uitzenden , ausputzer , wegzenden , verzender , verzenden , toezenden , afzender und afzenden

uit·zen·den <zond uit, h. uitgezonden> [œytsɛndə(n)] VERB trans

1. uitzenden (met een opdracht wegzenden):

een technicus naar een ontwikkelingsland uitzenden

einen Techniker in ein Entwicklungsland schicken

2. uitzenden:

uitzenden RADIO, TV

uitzenden (programma)

bringen ugs

iets over de radio uitzenden

etw im Radio senden

3. uitzenden (direct):

stralen/golven uitzenden

Strahlen/Wellen aussenden

af·zen·den <zond af, h. afgezonden> [ɑfsɛndə(n)] VERB trans

af·zen·der <afzender|s> [ɑfsɛndər] SUBST m

toe·zen·den <zond toe, h. toegezonden> [tuzɛndə(n)] VERB trans

ver·zen·den <verzond, h. verzonden> [vərzɛndə(n)] VERB trans

met de trein verzenden

per [o. mit der] Bahn verschicken

per schip verzenden

ver·zen·der <verzender|s> [vərzɛndər] SUBST m

1. verzender (afzender):

2. verzender (expediteur):

weg·zen·den <zond weg, h. weggezonden> [wɛxsɛndə(n)] VERB trans

1. wegzenden:

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (verzenden ook)

2. wegzenden (wegsturen, afwijzen):

3. wegzenden (ontslaan):

aus·put·zer <ausputzer|s> [ɑusputsər] SUBST m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski