Übersetzungen für „bossing“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

bot·sing <botsing|en> [bɔtsɪŋ] SUBST f

1. botsing:

botsing (het botsen)

Zusammenstoß m

botsing (het botsen)

Zusammenprall m

botsing (het aanbotsen)

Anprall m

botsing (het opbotsen)

Aufprall m

frontale botsing

Frontalzusammenstoß

met elkaar in botsing komen

kollidieren [o. zusammenstoßen]

op de hoek is er een botsing geweest

an der Ecke hat es geknallt

2. botsing übtr:

botsing

Zusammenstoß m

botsing (tussen personen)

Konflikt m

hevige botsingen met de politie

heftige Zusammenstöße mit der Polizei

in botsing komen met de voorschriften

gegen die Vorschriften verstoßen

botsingen vermijden

Zusammenstöße [o. Konflikte] umgehen

be·bos·sing <bebossing|en> [bəbɔsɪŋ] SUBST f

bebossing

Bewaldung f

mes·sing [mɛsɪŋ] SUBST nt geen Pl (metaal)

messing

Messing nt

messing en groef (planken)

Nut und Feder

gis·sing <gissing|en> [ɣɪsɪŋ] SUBST f

1. gissing:

gissing (vermoeden)

Vermutung f

gissing (vermoeden)

Mutmaßung f

gissing (schatting)

Schätzung f

een blote gissing

eine reine Vermutung

naar gissing

mutmaßlich

naar gissing

vermutlich

2. gissing (hypothese):

gissing

Annahme f

gissing

Hypothese f

boe·king <boeking|en> [bukɪŋ] SUBST f

boeking

Buchung f

bow·ling [bowlɪŋ] SUBST nt geen Pl

bowling

Bowling nt

hos·ting [hostɪŋ] SUBST f geen Pl

hosting

Hosting nt

her·be·bos·sing [hɛrbəbɔsɪŋ] SUBST f geen Pl

herbebossing

Wiederaufforstung f

bos·rand [bɔsrɑnt] SUBST m geen Pl

bosrand

Waldrand m

bos·rijk [bɔsrɛik] ADJ

bosrijk

waldreich

bosrijk

reich bewaldet

lea·sing [liːsɪŋ] SUBST f geen Pl

leasing

Leasing nt

boss <boss|es> [bɔs] SUBST m

boss

Boss m

be·ding <beding|en> [bədɪŋ] SUBST nt

beding

Bedingung f

onder beding van

unter der Bedingung, dass

be·ving <beving|en> [bevɪŋ] SUBST f

1. beving (personen):

beving

Zittern nt

2. beving:

beving (zaken)

Beben nt

beving (met schokken)

Erschütterung f

do·ping [dopɪŋ] SUBST f geen Pl

1. doping (het toedienen):

doping

Doping nt

2. doping (geval van toediening):

doping

Doping nt

3. doping (middelen):

doping

Aufputschmittel nt

die wielrenner heeft doping gebruikt

der Radrennfahrer hat sich gedopt