Übersetzungen für „cadeaus“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ca·deau <cadeau|s> [kado] SUBST nt

cadeau

Geschenk nt

de overwinning cadeau doen

den Sieg verschenken

iem iets cadeau doen [o. geven ]

jdm etw schenken

dat is cadeau

das ist ja fast geschenkt

dat krijg je van me cadeau! iron

das kannst du dir schenken!

iets cadeau krijgen ook übtr

etw geschenkt bekommen

iets niet cadeau geven übtr

etw nicht verschenken

een cadeau voor je verjaardag

ein Geschenk zu deinem Geburtstag

ik zou het niet eens cadeau willen [o. hebben]

das möchte ich nicht mal geschenkt haben

ca·dens <cadens|en> [kadɛns] SUBST f

cadens

Kadenz f

ca·dans <cadans|en> [kadɑns] SUBST f

1. cadans (ritme):

cadans

Rhythmus m

2. cadans (cadens):

cadans

Kadenz f

ca·deau·bon <cadeaubon|nen, cadeaubon|s> [kadobɔn] SUBST m

cadeaubon

Geschenkgutschein m

ca·det <cadet|ten> [kadɛt] SUBST m

cadet

Offiziersanwärter m

cam·pus <campus|sen> [kɑmpʏs] SUBST m

campus

Campus m

cac·tus <cactus|sen> [kɑktʏs] SUBST m

cactus

Kaktus m

cactus

Kaktee f

claus [klɑus] SUBST f

1. claus (laatste woord van een passage):

claus

Stichwort nt

2. claus (passage):

claus

≈ Passus m