Niederländisch » Deutsch

dar·te·len <dartelde, h. gedarteld> [dɑrtələ(n)] VERB intr

aan·ge·legd [aŋɣəlɛxt] ADJ

1. aangelegd (in een vorm gebracht):

2. aangelegd (aanleg hebbende voor):

ar·ge·loos <argeloze, argelozer, argeloost> [ɑrɣəlos] ADJ

in·ge·legd [ɪŋɣəlɛxt] ADJ

1. ingelegd (uit ingepaste stukjes bestaand):

gor·ge·len <gorgelde, h. gegorgeld> [ɣɔrɣələ(n)] VERB intr

ver·ge·len <vergeelde, i. vergeeld> [vərɣelə(n)] VERB intr

af·ge·le·gen [ɑfxəleɣə(n)] ADJ

ver·ge·leek VERB

1. vergeleek 3. Pers Pl Imperf van vergelijken

2. vergeleek volt. deelw. van vergelijken

Siehe auch: vergelijken

dar·tel <dartele, darteler, dartelst> [dɑrtəl] ADJ

2. dartel (wulps):

naar·ge·lang1 [narɣəlɑŋ] ADV

ver·ge·le·ken VERB

vergeleken 3. Pers Pl Imperf van, volt. deelw. van vergelijken

Siehe auch: vergelijken

na·bij·ge·le·gen [nabɛiɣəleɣə(n)] ADJ

ver·af·ge·le·gen [vɛrɑfxəleɣə(n)] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski