Niederländisch » Deutsch

door·dacht <doordachte, doordachter, doordachtst> [dordɑxt] ADJ

door·tocht <doortocht|en> [dortɔxt] SUBST m

door·lich·ten <lichtte door, h. doorgelicht> [dorlɪxtə(n)] VERB trans

1. doorlichten (licht doen schijnen in alle delen):

2. doorlichten (met röntgenstralen onderzoeken):

door·wrocht <doorwrochte, doorwrochter, doorwrochtst> [dorvrɔxt] ADJ

door·vech·ten1 <vocht zich door, h. zich doorgevochten> [dorvɛxtə(n)] VERB wk ww

doorvechten zich doorvechten (zich een weg banen):

door·zich·tig <doorzichtige, doorzichtiger, doorzichtigst> [dorzɪxtəx] ADJ ook übtr

door·le·ren <leerde door, h. doorgeleerd> [dorlerə(n)] VERB intr

door·la·ten <liet door, h. doorgelaten> [dorlatə(n)] VERB trans

door·le·ven <doorleefde, h. doorleefd> [dorlevə(n)] VERB trans

door·le·zen1 <las door, h. doorgelezen> [dorlezə(n)] VERB intr (voortgaan met lezen)

door·ˈlo·pen1 <doorliep, h. doorlopen> [dorlopə(n)] VERB trans

1. doorlopen (doorkruisen):

3. doorlopen (vluchtig lezen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski