Niederländisch » Deutsch

ei·er·stok <eierstok|ken> [ɛiərstɔk] SUBST m

ei·er·dooi·er <eierdooier|s> [ɛiərdojər] SUBST m

over·spel [ovərspɛl] SUBST nt geen Pl

ver·spe·len <verspeelde, h. verspeeld> [vərspelə(n)] VERB trans

over·spe·lig [ovərspeləx] ADJ

ver·sper·ren <versperde, h. versperd> [vərspɛrə(n)] VERB trans

over·ˈspe·len <overspeelde, h. overspeeld> [ovərspelə(n)] VERB trans

1. overspelen (ver overtreffen):

overspelen theat., SPORT
overspelen theat., SPORT
overspelen theat., SPORT

2. overspelen muz. (door zijn spel onhoorbaar maken):

vier·sprong <viersprong|en> [virsprɔŋ] SUBST m

kin·der·spe·cia·list SUBST m

kinderspecialist → kinderarts

Siehe auch: kinderarts

kin·der·arts <kinderarts|en> [kɪndərɑrts] SUBST m

weg·ver·sper·ring <wegversperring|en> [wɛxfərspɛrɪŋ] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski