Übersetzungen für „einzelnen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

in·ze·ge·nen <zegende in, h. ingezegend> [ɪnzeɣənə(n)] VERB trans

inzegenen

einsegnen

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] VERB trans

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

inzenden

senden

inzenden

schicken

iem de wereld inzenden

jdn in die Welt (hinaus)schicken

2. inzenden (insturen, indienen):

inzenden

einsenden

inzenden

schicken

goederen inzenden voor een tentoonstelling

eine Ausstellung mit Waren beschicken

in·zet·ten¹ <zette in, h. ingezet> [ɪnzɛtə(n)] VERB trans

1. inzetten (aanbrengen):

inzetten

einsetzen

een ruit/edelstenen inzetten

eine Scheibe einsetzen/Edelsteine einlassen

2. inzetten (in actie laten komen):

inzetten

einsetzen

zijn leven ervoor inzetten übtr

sein Leben dafür einsetzen

troepen inzetten

Truppen einsetzen

3. inzetten (beginnen te doen):

inzetten

aufnehmen

inzetten

ansetzen zu +Dat

de achtervolging inzetten

die Verfolgung aufnehmen

de achtervolging inzetten

zur Verfolgung ansetzen

4. inzetten:

inzetten SPORT, muz.

einsetzen

in·zen·der <inzender|s> [ɪnzɛndər] SUBST m

inzender

Einsender m

een·zelf·de [ə(n)zɛləvdə] PRON dem Pron

eenzelfde

gleich

eenzelfde

ähnlich

eenzelfde ervaring

die gleiche Erfahrung

een·zel·vig <eenzelvige, eenzelviger, eenzelvigst> [enzɛlvəx] ADJ

eenzelvig

zurückgezogen

eenzelvig

in sich Akk gekehrt

eenzelvig

einzelgängerisch

een eenzelvig kind

ein in sich gekehrtes Kind

zij leven zeer eenzelvig

sie leben sehr zurückgezogen

gij·zel·ne·mer <gijzelnemer|s> [ɣɛɪzəlnemər] SUBST m

gijzelnemer

Geiselnehmer m