Übersetzungen für „geforderte“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ge·ve·der·te [ɣəvedərtə] SUBST nt geen Pl

gevederte

Gefieder nt

gevederte

Federkleid nt

ge·bla·der·te [ɣəbladərtə] SUBST nt geen Pl

gebladerte

Laub nt

gebladerte

Blattwerk nt

ge·vor·derd [ɣəvɔrdərt] ADJ

gevorderd

fortgeschritten

iem van gevorderde leeftijd

jd im fortgeschrittenen Alter

ge·for·ceerd [ɣəfɔrsert] ADJ

1. geforceerd:

geforceerd (gemaakt)

forciert form

geforceerd (gedrag)

gezwungen

een geforceerde glimlach

ein gezwungenes Lächeln

2. geforceerd (bovenmatige inspanning vereisend):

geforceerd

forciert form

een geforceerde prestatie

ein Gewaltakt

be·roer·te <beroerte|n, beroerte|s> [bərurtə] SUBST f

beroerte

Schlaganfall m

beroerte

Gehirnschlag m

beroerte

Schlag m ugs

door een beroerte getroffen worden

einen Schlaganfall bekommen

iem een beroerte op het lijf jagen

jdm einen höllischen Schreck(en) einjagen

zich een (rol)beroerte lachen

sich totlachen

ge·dier·te <gedierte|n, gedierte|s> [ɣədirtə] SUBST nt

1. gedierte (de dieren):

gedierte

Getier nt

gedierte

Tiere Pl

2. gedierte (één dier):

gedierte

Tier nt

re·cor·der <recorder|s> [rikɔːrdər] SUBST m

1. recorder (toestel voor beeld-, geluidsopname):

recorder

Rekorder m

2. recorder (registrerende meter):

recorder

Zähler m

be·vor·de·ren <bevorderde, h. bevorderd> [bəvɔrdərə(n)] VERB trans

1. bevorderen:

bevorderen (begunstigen)

fördern

bevorderen (lichaamsfuncties: stimuleren)

anregen

dat bevordert de bloedsomloop

das regt den Kreislauf an

2. bevorderen:

bevorderen (in rang verhogen)

befördern

bevorderen (leerling)

versetzen

ge·for·tu·neerd <gefortuneerde, gefortuneerder, gefortuneerdst> [ɣəfɔrtynert] ADJ

gefortuneerd

vermögend

gefortuneerd

wohlhabend

be·geer·te <begeerte|n> [bəɣertə] SUBST f

1. begeerte (het verlangen naar iets):

begeerte

Begierde f

begeerte

Gier f

2. begeerte:

begeerte (wat begeerd wordt)

Lust f

begeerte (plotseling)

Gelüst(e) nt

de begeerten van het vlees

die Lüste des Fleisches

don·ker·te [dɔŋkərtə] SUBST f geen Pl

donkerte

Dunkelheit f

donkerte

Dunkel nt

donkerte (sterker)

Finsternis f

som·ber·te SUBST f

somberte → somberheid

Siehe auch: somberheid

som·ber·heid <somber|heden> [sɔmbərhɛɪt] SUBST f

1. somberheid:

somberheid

Dunkelheit f

somberheid (duisternis)

Düsterkeit f

2. somberheid:

somberheid (vooruitzichten)

Düsternis f

somberheid (zwaarmoedigheid)

Trübseligkeit f

somberheid (zwaarmoedigheid)

Trübsinn m

dag·or·der <dagorder|s> [dɑxɔrdər] SUBST f

dagorder

Tagesorder f

dagorder

Tagesauftrag m

vor·de·ren¹ <vorderde, i. gevorderd> [vɔrdərə(n)] VERB intr (verderkomen)

vorderen

vorankommen

vorderen

vorwärtskommen

vorderen

vorangehen

vorderen

Fortschritte machen

op gevorderde leeftijd

im vorgeschrittenen Alter

met zijn werk vorderen

mit seiner Arbeit vorwärtskommen

in·vor·de·ren <vorderde in, h. ingevorderd> [ɪnvɔrdərə(n)] VERB trans

invorderen

eintreiben

invorderen

einziehen

op·vor·de·ren <vorderde op, h. opgevorderd> [ɔpfɔrdərə(n)] VERB trans

opvorderen

zurückfordern

opvorderen

einfordern