Übersetzungen für „gewissensnot“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·wiekst <gewiekste, gewiekster, meest gewiekst> [ɣəwikst] ADJ

gewiekst

gerissen ugs

gewiekst

gewieft ugs

ge·was·sen¹ [ɣəwɑsə(n)] ADJ

gewassen

getuscht

gewassen

Tusch-

een gewassen tekening

eine Tuschzeichnung

af·wis·sen <wiste af, h. afgewist> [ɑfwɪsə(n)] VERB trans

afwissen

abwischen

zijn mond afwissen

sich Dat den Mund abwischen

iems tranen afwissen übtr

jds Tränen trocknen

wis·se·len¹ <wisselde, h. gewisseld> [wɪsələ(n)] VERB trans

1. wisselen (onderling (doen) veranderen):

wisselen

wechseln

wisselen

tauschen

de plaatsen wisselen

die Plätze tauschen

(van) tanden wisselen

die Zähne wechseln

van plaats wisselen

den Platz wechseln

2. wisselen econ.:

wisselen

wechseln

wisselen

umtauschen

een euro wisselen

einen Euro wechseln

honderd euro wisselen in Zwitserse franken

hundert Euro gegen [o. in] Schweizer Franken umtauschen

de prijzen wisselen nogal

die Preise variieren ziemlich

wis·se·ling <wisseling|en> [wɪsəlɪŋ] SUBST f

wisseling

Wechsel m

bij de wisseling van het jaar

zum Jahreswechsel

een wisseling in het bestuur

ein Wechsel im Vorstand

in de wisseling der tijden

im Wandel der Zeiten

de wisseling van de wacht ook übtr

die Wachablösung

af·wis·se·len <wisselde af, h. afgewisseld> [ɑfwɪsələ(n)] VERB trans

afwisselen

abwechseln

de ene regenbui wisselde de andere af

die Regenschauer wechselten (sich) ab

zijn studie afwisselen met vermaak

sein Studium mit Zerstreuungen abwechseln

om·wis·se·len¹ <wisselde om, h. omgewisseld> [ɔmwɪsələ(n)] VERB intr (van plaats wisselen)

omwisselen

tauschen

omwisselen

wechseln