Niederländisch » Deutsch

om·wo·nen·den [ɔmwonəndə(n)] SUBST Pl

in·ne·mend <innemende, innemender, innemendst> [ɪnemənt] ADJ

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] VERB trans

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

aan·wen·den <wendde aan, h. aangewend> [anwɛndə(n)] VERB trans

toe·wen·den <wendde toe, h. toegewend> [tuwɛndə(n)] VERB trans

ge·won·den VERB

gewonden volt. deelw. van winden

Siehe auch: winden

win·den <wond, h. gewonden> [wɪndə(n)] VERB trans

op·ge·won·den <opgewonden, opgewondener, opgewondenst> [ɔpxəwɔndə(n)] ADJ

1. opgewonden (geestdriftig):

2. opgewonden (wellustig):

geil ugs

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski